De olijfboom komt van oorsprong uit het Midden Oosten en is in de Romeinse tijd in Europa ingevoerd. Het is een boom die
heel oud kan worden. Adriaan heeft zelf ±2500 bomen, waarvan enkele zo'n 200 jaar oud zijn. De opbrengst van de
olijventeelt
is afhankelijk van de bemesting, de weersomstandigheden en de bestrijding van insecten.
Hierbij worden uitsluitend
natuurlijke middelen gebruikt.
In januari begint Adriaan met de snoei en is daarmee bezig totdat de bomen eind mei beginnen te bloeien.
Een Italiaanse
boerenwijsheid luidt: "hoe vroeger de bloei, hoe beter de oogst." De olijfboom draagt veel bloesem in de vorm van
kleine witte bloemetjes. Zodra de olijven zo groot zijn als peperkorrels, moeten ze behandeld worden tegen de tigniola, een
insekt, dat eitjes legt in de stenen kern van de olijf.
Belangrijk is, dat in de laatste helft van Augustus af en toe regent
valt, want in die tijd wordt de olie in de vrucht gevormd.
In oktober begint het rijpingsproces. De kleur verandert dan van
groen in donkerblauw.
In deze tijd moet Adriaan alert zijn op de worm, een klein vliegje, dat zijn eitjes in het
vruchtvlees legt.
Een van die middelen, waarmee de worm wordt bestreden, is de zogenaamde witte olie, waardoor de eitjes
verstikken.
Eind oktober begint Adriaan te oogsten. Olijven mogen alleen worden geoogst bij droog weer, zodat in een jaar
met veel regen de oogst kan uitlopen tot eind december.
Onder de boom worden netten gespreid, waarin de olijven worden
opgevangen.
Daarna worden ze in kistjes van ongeveer twintig kilo vervoerd naar het verwerkingsbedrijf, alwaar ze worden
geperst. De kwaliteit van de olijfolie worden voor een groot deel bepaald door de persing.
Adriaan brengt zijn olijven naar
een heel oude molen, waar ze nog ouderwets en ambachtelijk worden verwerkt. Door dit verwerkingsproces, de koude persing
genaamd, blijven alle vitaminen bewaard.
Bij de door Adriaan gevolgde methode leveren honderd kilo olijven gemiddeld
achttien liter olie op.
|